de geschiedenis van de jack russell
Een jachttraditie waar de jacht op de vos deel van uitmaakt. Voor de vossenjacht werden meutes 'hounds' ingezet, die een vossenspoor opzochten en de vos luidkeels achtervolgden. De jagers, doorgaans te paard, volgden de hounds en wisten zo na een soms urenlange achtervolging een vos te schieten. Het kwam evenwel geregeld voor dat een vos zich verschanste in zijn hol, zodat de hounds er niet bij konden komen en de jagers evenmin. Op dat moment verscheen er een specifiek voor dit doel gefokte terriër op het toneel, die bij de ingang van het vossenhol werd neergezet. Deze terriërs waren behept met een enorme portie moed en felheid. Vliegensvlug baanden ze zich een weg naar de vos, vaak meters diep onder de grond, en bleven hem net zo lang aanblaffen totdat hij z'n veilige hol verliet. Het was hierbij van belang dat de vos niet werd (dood-) gebeten; dan zou de jacht immers afgelopen zijn en dat was niet de bedoeling. De terriërs die voor de jacht op de vos gebruikt werden, werden "Working Terriërs" genoemd. Ook de Fox Terriër behoorde tot deze groep honden.
Geen uniformiteit
Foto's die in de 19e en begin 20e eeuw van Fox Terriërs gemaakt zijn, geven een zeer gevarieerd beeld van het 'ras'.
Er was geen eenheid in type, er waren verschillende kleuren, en vachtstructuren en groottes. Dat is niet zo vreemd wanneer we in ogenschouw nemen dat de jagers hun honden uitsluitend selecteerden op hun werklust en geschiktheid voor deze specifieke jachtvorm, en dat de bodemgesteldheid niet overal identiek was.
In het midden van de 19e eeuw was de kynologie volop in opkomst en kregen ook niet-jagers belangstelling voor de Fox Terriër. De kynologen waren niet of nauwelijks geïnteresseerd in de jachtcapaciteiten van deze honden, maar wel in hun verschijningsvorm. De Fox Terriër kwam terecht in de showring, waar de nadruk op het uiterlijk werd gelegd. Er werd een rasstandaard opgesteld en er werd meer geselecteerd op een verfijnder, uniformer type.
Uiteindelijk is uit deze honden de 'luxueus' ogende Fox Terriër ontstaan die we vandaag de dag kennen.
Dominee John Russell
Vele jagers zagen de 'teloorgang' van hun werkende terriër met lede ogen aan. Ze werden te groot voor het werk onder de grond en ook de instelling die voor het jagen vereist was, begon af te zwakken. De jagers distantieerden zich min of meer van de showhonden en hun eigenaren, en fokten verder met voor de jacht geschikte honden - vaak zonder stamboom. Eén van deze mensen was de man die een belangrijke invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de (Parson) Jack Russell Terriër: de Engelse dominee John Russell.
Deze omstreden dominee leefde van 1795 tot 1883. Hij was een groot liefhebber van de jacht met terriërs op vossen en dassen, en fokte in de loop van de tijd vele nesten honden die in zijn ogen de gewenste karakters en het juiste uiterlijk hadden. De door hem gefokte honden kwamen hoofdzakelijk in jagershanden terecht en door hun uitmuntende werkcapaciteiten werd de naam John Russell al snel een begrip in de Engelse jagerswereld.
Normaalbeen versus Kortbeen
Zo nu en dan werden ook geschikte kortbenige terriërs in de fok betrokken. De kortbenige pups die de gewenste jachtcapaciteiten hadden, kwamen bij jagers terecht, die erachter kwamen dat kortbenigheid z'n voor- en nadelen had. Een nadeel was dat de hondjes moeite hadden de meute hounds bij te benen. Ze moesten dus te paard mee op jacht genomen worden en werden pas ingezet als een vos zich in zijn hol verschanst had. Dan werd direct het voordeel van de bescheiden maat duidelijk; ze wisten onder bepaalde omstandigheden vaak beter dan hun normaalbenige soortgenoten tot ver in een hol door te dringen. Kortbenige terriërs waarvan men de werkcapaciteiten in twijfel trok, werden verkocht aan niet-jagers. Veel ervan kwamen in handen van boeren en paardenmensen terecht, die de hondjes waardeerden omdat ze zich nuttig maakten door stal en erf vrij te houden van ongedierte. Ook hun capaciteiten als gezelschapshondje bleven niet onopgemerkt. Uiteindelijk kregen de kortbenige Jack Russells sneller dan de normaalbenige Parsons bekendheid buiten 's lands grenzen.
Erkenning
Hoewel het ras op een niet geringe historie kan bogen, heeft het lang geduurd voordat de kynologie zich ermee bezighield. Dit is niet zo vreemd, omdat fokkers van de (Parson) Jack Russell zich vanaf het begin negatief opstelden ten aanzien van een eventuele officiële erkenning als rashond; erkenning zou namelijk inhouden dat de honden in het show-circuit zouden terechtkomen. Bij veel werkende rassen heeft de rasstatus, en het daarmee onlosmakelijk verbonden streven naar verfijning in verschijningsvorm, geleid tot concessies op de oorspronkelijke werkaanleg en werkcapaciteiten. Liefhebbers van de werkenden Russell Terriër vonden dit uiteraard onacceptabel.
Desondanks kreeg de Parson Jack Russell Terriër op 2 juli 1990 een voorlopige erkenning van de F.C.I. (Féderation Cynologique Internationale). Dit houdt in dat de kynologenhonden en -verenigingen van de circa 60 landen die bij de F.C.I. aangesloten zijn, officieel erkende stambomen uitgeven voor het ras en dat de honden tevens welkom zijn op tentoonstellingen, waar ze kunnen meedingen naar kampioensprijzen.
De verschillen
Er zijn diverse verschillen aan te geven tussen de Parson Jack Russell Terriër en de Jack Russell Terriër. Het opvallendste verschil is dat in grootte; de Jack Russell Terriër is een lagergestelde hond dan de Parson en zijn lichaamsbouw is naar verhouding zwaarder. Daarnaast zijn er verschillen in beide rasstandaards te vinden in de gewenste oordracht en de borstdiepte. Voor beide rassen gaat in de praktijk de voorkeur uit naar een witte hond met aftekeningen op het hoofd en bij de staartaanzet, maar alleen in de rasstandaard van de Parson Jack Russell wordt hier specifiek op gewezen.
Op overige punten zijn de rasstandaarden, evenals de karakters van beide rassen, in grote lijnen gelijk.